Yestermap

Trekschuiten voor de Melkvaart, Vlaardingervaart

1654

Vlaardingen

De Trekvaart

Een trekschuit was een platbodem van ongeveer 11 meter lang en 2 meter breed. De passagiers zaten in het ruim onder een soort tent, gevormd door over hoepels gespannen zeildoek. Een trekschuit werd daarom ook wel tentschuit genoemd.

Het vaartuig had een mast, waaraan een jaaglijn verbonden was: een touw van circa 70 meter lang en een centimeter dik. Met behulp van deze lijn werd de schuit voortgetrokken door een paard dat naast de vaart over het zogenaamde jaagpad liep. Op het paard zat de ‘jager’, meestal een niet al te zware jongen. In bochten werden op de oever rolpalen geplaatst om de jaaglijn te geleiden zodat de schuit niet tegen de kant werd getrokken. (bron; https://geschiedenisvanzuidholland.nl/verhalen/met-de-trekschuit-op-reis-vanuit-delft ) .

In 1808 waren er in Vlaardingen 3 vertrekpunten voor de trekschuit: vanaf de Waal, vanaf de Kortedijk en vanaf de Biersloot.

Langs de kades werden de schepen bevoorraad en de vangsten gelost; per trekschuit werden de producten immers naar het achterland vervoerd.

Het trekvaartennetwerk vormde meerdere eeuwen lang de belangrijkste manier van transport in het waterrijke Nederland.

De trekschuit was een snelle en betrouwbare verbinding en zorgde voor een betere concurrentiepositie van de steden. Er wordt daarmee ook gericht op de core business (handel en nijverheid) van de oude Hollandse steden. Al in de veertiende eeuw werd de Vlaardingse oude Haven met deze trekvaart verbonden via oorspronkelijk drie sluizen, de reden dat we nu nog spreken van de Vlaardinger Driesluizen.

In 1654 werd Vlaardingen aangesloten op de trekschuitverbinding tussen Delft en Maassluis. Op deze verbinding kon verse vis snel naar de markt in Delft worden vervoerd. In 1815 werd bepaald dat alle schuiten in Vlaardingen vanaf de Waal moesten vertrekken. Door het betalen van leg- en losgeld konden schippers gratis gebruik maken van de houten Stadskraan die aan het einde van de trekvaartroute lag.

De stadsbediendes waren speciaal aangesteld om goederen te vervoeren. Waagwerkers (boter, kaas), kraankinderen (zeep, wijn), bierwerkers (bier) en zakkendragers (granen, meel, steenkolen). Wanneer de schuiten aankwamen met de goederen waren zij de enigen die de goederen mochten lossen. Als een schuit aankwam werd de hoofdman geïnformeerd door het luiden van de bel van de Visbank. Er werd dan gekeken naar de goederen en welke stadsbediendes hier dan moesten helpen. Naar gelang de hoeveelheid van de goederen werd ook bepaald hoeveel stadsbediendes moesten komen.

in 1815 werd een commissaris van bestelmeesters ingesteld: hij moest toezien dat de stadskeuren nageleefd werden.

De trekschuiten hebben nog tot 1891 via de officiële dienstregeling personen en goederen vervoerd naar Delft. De verbinding werd door Delft opgeheven door moderniseringen in het vervoer.

In Vlaardingen hebben zelfstandige schippers nog tot 1920 doorgevaren. (bron; Schuite-krant, juni 2016)